Leerlingen goed volgen in de brugklas

Leerlingen goed volgen in de brugklas

Bij de overstap van primair naar voortgezet onderwijs lopen leerlingen een verhoogd risico om uit te vallen. Het is daarom belangrijk om leerlingen in de brugklas vanaf het moment van instroom goed te volgen. Bijvoorbeeld door leerlingen in de les te observeren en regelmatig gesprekken met leerlingen te voeren.

Maak over het volgen van leerlingen afspraken met de brugklasmentoren, zodat leerlingen die uitvallen tijdig gesignaleerd worden en snel ondersteuning krijgen. Ga als mentor hierover (in de klassen- of leerlingbespreking) in gesprek met de betrokken docenten. Een goede start in het voortgezet onderwijs is van cruciaal belang voor de verdere ontwikkeling van de leerling.

Maak bij de start gebruik van de informatie die de basisschool overgedragen heeft in het OKI-doc en/of tijdens de warme overdracht (tafeltjesmiddag). Het is niet verstandig om deze informatie terzijde te leggen en eerst de leerling zelf te leren kennen. Bied de leerling direct (extra) ondersteuning als dat nodig is.

In steeds meer scholen maken brugklasmentoren bij aanvang van het schooljaar op basis van de door de basisscholen overgedragen informatie een klassenoverzicht, waarin leerlingen gesignaleerd worden die extra aandacht nodig hebben, zowel op cognitieve als niet-cognitieve aspecten. Leerlingen die (mogelijk) ondersteuning nodig hebben, zijn daardoor direct in beeld en. Maak gebruik van de handelingsadviezen van de basisschool.

Waar kijk je naar?

Uiteraard volg je goed de leerresultaten van de leerlingen. Daarnaast is het goed om in observaties en gesprekken met leerlingen en met ouders te kijken naar:

  • Hoe ervaart de leerling de overstap naar de school voor voortgezet onderwijs? Wat gaat goed? Waar loopt de leerling tegenaan? Wat heeft de leerling nodig om de overstap makkelijker te maken?
  • Heeft de leerling het naar zijn zin op de nieuwe school? Gaat hij/zij graag naar school?
  • Heeft de leerling het gevoel erbij te horen op de nieuwe school? Is hij/zij goed ingebed in de schoolactiviteiten en roosters? Is de leerling gewend aan de nieuwe routines en de schoolorganisatie?
  • Voelt de leerling zich fysiek en emotioneel veilig in school? Heeft de leerling te maken met pesten?
  • Heeft de leerling positieve contacten met klasgenoten en leraren? Sluit de leerling vriendschappen in school? Legt de leerling makkelijk contact?
  • Is de leerling gemotiveerd om te leren? Heeft de leerling interesse in de leeractiviteiten?
  • Doet de leerling actief mee in en buiten de les? Neemt de leerling initiatief?
  • Voelt de leerling zich in de les uitgedaagd? Heeft de leerlingen specifieke talenten?
  • Heeft de leerling zelfvertrouwen? Voelt de leerling zich competent om opdrachten uit te voeren? Voelt de leerling zich sociaal competent? Is er sprake van faalangst?
  • Is de leerling in staat taakgericht en geconcentreerd aan een opdracht te werken?
  • Werkt de leerling goed samen met andere leerlingen aan opdrachten?
  • Vraagt de leerling zelf om hulp?
  • Is de leerling goed in staat om zijn/haar (huis)werk te plannen en uit te voeren?
  • Is de leerling aanspreekbaar op zijn/haar gedrag?
  • Is leerling in staat zelf te reflecteren op zijn/haar werk en gedrag?

Bespreek met de docenten wat de leervorderingen van de leerlingen zijn, zodat per vak eventuele leerachterstanden vroegtijdig in beeld zijn. Maak met de betreffende docenten (in de klassen- of leerlingenbespreking) afspraken als leerlingen extra hulp of begeleiding in of buiten de les nodig hebben.

Bespreek ook of leerlingen met een leervoorsprong extra uitdaging in de les nodig hebben.