Inspectie: welke factoren bij het basisschooladvies meewegen?

Inspectie: welke factoren bij het basisschooladvies meewegen?

Naar aanleiding van het 'Onderzoeksverslag Kansen(on)gelijkheid bij de overgangen po-vo' (2018) zegt de Inspectie van het Onderwijs het volgende over welke factoren meewegen bij het geven van een basisschooladvies.

Werkhouding en motivatie

Leraren kijken met een eigen bril naar leerlingen. Zij blijken vaak verschillende betekenissen te geven aan zogeheten zachte leerlingkenmerken, zoals werkhouding, motivatie en gedrag. Hierbij spelen persoonlijke ervaringen, achtergronden en (bewuste en onbewuste) aannames een rol. Soms kunnen deze aannames een goede inschatting van de leerling in de weg staan, waardoor een leerling een advies krijgt dat mogelijk te weinig recht doet aan zijn mogelijkheden. Het helpt wanneer leerkrachten met elkaar het inhoudelijk gesprek aangaan over de betekenis die zij geven aan zachte informatie over leerlingen.

Gedragskenmerken als motivatie, werkhouding, zelfstandigheid geven voor leerkrachten vaak de doorslag bij het hoger dan wel lager laten uitvallen van het advies. Dit kan een valkuil zijn.

Het biedt bijvoorbeeld kansen voor een gemotiveerde, harde werker die bij twijfel een dubbeladvies krijgt vmbo-k/tl in plaats van vmbo-k. Dat is natuurlijk positief. Maar ditzelfde uitgangspunt kan een leerling met een lage motivatie juist kansen ontnemen. Terwijl de redenering ook kan zijn: “Als de leerling met deze lage motivatie toch resultaten van dit niveau behaalt, dan heeft de leerling vast nog meer in zijn mars.” Bovendien hoeft een lage motivatie in de basisschool nog niets te zeggen over de motivatie later in het voortgezet onderwijs.

Het helpt als een school gedragskenmerken zoals werkhouding, motivatie, concentratie en zelfstandigheid niet beschouwt als vaststaande (en belemmerende) factoren, maar juist doelgericht met leerlingen werkt aan het wegwerken van deze belemmeringen. Zo biedt school grotere kansen aan leerlingen.

Leerresultaten

Kijk ook naar de leergroei van de leerling bij de analyse van de leerresultaten. Een leerling die in groep 8 ineens een terugval laat zien in de leerresultaten, kan te weinig recht gedaan worden aan de werkelijke ontwikkeling en capaciteiten wanneer alleen gekeken wordt naar de meeste recente toetsgegevens. Hetzelfde geldt voor een leerling die misschien nog niet helemaal op het benodigde niveau zit voor een bepaald vervolgniveau, maar die wel in korte tijd een grote groei heeft laten zien. Daardoor is het denkbaar dat bij zo’n laatbloeier de groei nog verder door kan zetten.

Opleidingsniveau ouders

Kinderen van hoogopgeleide ouders blijken, gemiddeld genomen, hogere adviezen te krijgen dan kinderen van laagopgeleide ouders, ook al liggen de schoolprestaties op hetzelfde niveau.

Impliciete aannames van leerkrachten over het opleidingsniveau van ouders spelen hierbij een rol. Dikwijls wordt verondersteld dat kinderen gemakkelijk tussentijds, of na het behalen van het diploma, alsnog kunnen opklimmen naar een hoger niveau. In de praktijk blijkt dit nog niet zo eenvoudig. Ook speelt mee dat ouders met een hoog opleidingsniveau sneller naar school komen om te praten over het naar boven bijstellen van een advies.

Het is belangrijk dat scholen zich hiervan bewust zijn en met ouders samenwerken om de kansen van kinderen te vergroten.

Ook de inschatting van de ondersteuningsmogelijkheden thuis draagt bij aan de beeldvorming over leerlingen. De inschatting hiervan is subjectief. Ook laagopgeleide ouders kunnen een belangrijke rol spelen in het schoolsucces van hun kinderen.

Dubbeladviezen

Niet voor alle leerlingen in groep 8 is al helemaal duidelijk welke schoolsoort voor hen meest geschikt is. Laatbloeiers en leerlingen waarover twijfel bestaat, kunnen baat hebben bij een dubbeladvies, zoals bijvoorbeeld havo/vwo en vmbo/t/havo. Zij krijgen onderwijs in een brede brugklas.

Zie het Onderzoeksverslag Kansen(on)gelijkheid bij de overgangen po-vo op de website van de Onderwijsinspectie